Het kerkorgel is een toetsinstrument maar tegelijkertijd ook een blaasinstrument, omdat er lucht nodig is om het instrument te laten klinken. Het orgel is al in de Griekse en Romeinse oudheid ontstaan en een lange ontwikkeling leidde tot het orgel zoals we dat nu kennen. Het orgel van vroeger zag er totaal anders uit. Eerst waren het vooral knoppen die ingedrukt werden, erna werd er veel geëxperimenteerd met bijvoorbeeld waterdruk. Onder de toetsen zaten meerdere klanken die je kon bepalen naarmate je hem dieper indrukte. Je hoorde eerst 1 pijp per toets, vervolgens kwamen er pijpen bij, maar was het of hard of heel zacht. Later kreeg je meer opties (registers), waarbij de toevoer van de pijpen wel of niet werd afgesloten.